Kartelmes (S001)

Zondag 14 december 2014

Door Redactie

Marcel Mooij

Het grote kartelmes brandde in de binnenzak van zijn jas. Er zat zand op zijn natte schoenen. Het had de hele dag licht geregend; nu was het even droog. Hij was over het asfaltweggetje gelopen tussen de hoge bomen door en koos voor het half verharde pad dat over het grote veld van het park slingerde. Met zijn rechterhand bevoelde hij zijn borst. Voor de zoveelste keer controleerde hij of het mes nog op zijn plaats zat. Dat zat het.
Je kon zien dat het herfst werd, dacht hij, terwijl hij keek naar de kaal wordende takken in de verte. Je kunt het zien aan de chagrijnige koppen van de mensen die je tegenkomt.

De man die zojuist voorbijkwam, bijvoorbeeld. Dat een beetje regen iemands gemoed zo kon beïnvloeden. Bij het passeren keek de vent hem niet aan; de blik in zijn ogen verried slechts ergernis en woede. Het leek wel of de man hém iets kwalijk nam. Alsof het zijn fout was dat het herfst was geworden. Zou hij … was dit de man, de gelegenheid? Nogmaals klopte hij zachtjes op de harde langwerpige bobbel onder zijn jas. Nee, hij was het niet waard.

Het pad liep verder over het veld. Even verderop zag hij het speeleiland dat er verlaten bij lag. Nergens een kind te bekennen. Ze zijn zeker op school. Hoe anders was dat op woensdagmiddagen als de zon scheen. Dan krioelde het hier van de schreeuwende en spelende kinderen. Nu dreef het vlotje stil in de rimpelloze gracht die om het eiland lag. De touwen wiegden zachtjes in de weinige wind.
Maar daar, daar zat iemand. Op het eiland stond een bankje, waarop een jongeman voorovergebogen voor zich uit zat te kijken. Wat deed die vent daar? Zat hij te wachten op onschuldige jongetjes zodat hij die kon aanspreken? Kinderlokkers, bestonden die nog? Was het woord ‘potloodventer’ nog algemeen gedachtegoed of speelden deze zedenzaken zich tegenwoordig alleen nog op internet af? En het mes, het grote broodmes, het mooie mes met de loeischerpe kartels, moest dat nu in actie komen?

En waarom? Waarom zou hij eigenlijk iemand iets vreselijks aandoen? Wat zei het over de ander? Hoe veel meer zei het over hemzelf? Dat hij niet langer bij machte was om welk conflict, welke irritatie of welke gedachte dan ook op een beetje normale manier te hanteren?
Hij had nog nooit iets zo gruwelijk gedaan. Maar sinds enige tijd probeerde hij zich op zwakke momenten een voorstelling te maken van hoe het zou zijn. Hoe veel weerstand zou het lichaam van een mens bieden als hij het broodmes tot aan het handvat in het weke vlees tussen twee ribben zou steken? Het ging gewoon niet goed met hem, zoveel was hem wel duidelijk. Het was niet voor niets dat hij onder behandeling van een psycholoog stond. Wat was er toch met hem gebeurd dat hij die behandeling nodig had en dat hij hier nu liep om zijn hoofd leeg en rustig te krijgen? Even rilde hij. Iedere keer als hij dacht aan hoe het nu met hem ging, werd het hem te kwaad.

Had hij nou maar een hond, dan had hij tenminste een algemeen geaccepteerde reden om veel buiten te wandelen. Nu voelde hij zich iedere keer weer betrapt als mensen hem zagen. Straks denken ze nog dat ik geen werk heb, schoot het door zijn hoofd. En eigenlijk is dat ook wel waar. Er zou werk genoeg moeten zijn en het was er ongetwijfeld ook, maar hij kon zich er niet toe zetten. Ideeën zat, maar het kwam er niet van. Het enige dat galmde in zijn hoofd: een bakker die niet bakt, een danser die niet danst, een slager die niet slacht, een schrijver die niet schrijft.

Inmiddels was hij weer een paar honderd meter verder gelopen. Hij hoorde geluid achter zich en even later haalde een fiets hem in. Het was een meisje van een jaar of zestien, met lange blonde haren, een zwart jasje, een capuchon met bontkraag, een spijkerbroek en gympies.
Het is een mooi meisje, dacht hij, terwijl hij haar weemoedig nakeek. Ze ziet eruit als een lief kind. Dat het woord ‘kind’ in zijn hoofd opkwam, confronteerde hem met zijn sterfelijkheid. Zijn leeftijd schoof naar voren in zijn gedachten en zo ook de vaststelling dat hij natuurlijk veel te oud was voor zo’n meisje als dit. Moest hij haar daarvoor straffen?

Zou hij het mes ooit durven gebruiken? vroeg hij zich af. Niet om iemand mee overhoop te steken, wist hij beslist. Ik zou het alleen … om mezelf iets mee … Een gruwelrilling deed hem zijn ogen sluiten. Waarom had hij het wapen eigenlijk bij zich? Het was helemaal geen wapen; het was gewoon het broodmes waarmee hij vanmorgen twee sneeën biologisch brood gevuld met pompoenpitten had afgesneden. Kennelijk had hij het in een verwarde bui bij zich gestoken. Het mes moest opgeruimd, gewoon terug in het houten blok op het aanrecht, thuis op zijn plaats.
De schrijver liep langzaam verder in de richting van zijn huis.


Apeldoorn, november 2014

Dit is het eerste deel van de eindeloze reeks Schrijver.

Meer lezen over stad

REACTIES

Schrijf je in voor onze nieuwsbrief!