Het buffet

Zondag 19 april 2015

Door Stukslaan

Afgelopen maandag had ik met een paar collega’s een eendaagse cursus in de Cantharel in Ugchelen. Waar de cursus over ging vertel ik niet. “Wat hier wordt besproken blijft onder ons!”, drukte de cursusleider op ons hart.
Om een uur of vijf waren we klaar en mochten we plaats nemen in het restaurant. “Het buffet begint zo, achter die pilaar liggen de borden en u kunt ook gebruik maken van de coffee corner en ik wens u smakelijk eten”, dreunt de serveerster op.
Nou had ik net op de cursus geleerd om doelen SMART te stellen, dus vind ik ‘het begint zo’ een beetje vaag, maar ik houd wijselijk mijn betweterige mondje dicht. Ik ga een plasje doen en loop als ik terugkom snel langs het buffet. Het ziet er werkelijk prachtig uit: mooie broodjes, wel 10 verschillende salades, forelfilet, rosbief, lamsrollade, garnaaltjes en weet ik wat allemaal nog meer. Het mooiste gerecht om te zien vind ik de Oosterse zalm: een vis van een paar kilo op een lange witte schaal. Wat er Oosters aan de vis of het gerecht is begrijp ik niet. We kletsen nog wat en drinken een drankje. Ik schat dat er wel 300 mensen in het restaurant zitten te wachten.

Plotseling zie ik een enorme meute mensen opstaan en met een hoop kabaal, bijna rennend, naar het begin van het buffet gaan. Een vrouw met witte krulletjes duwt een andere vrouw, die haar dreigt in te halen, ruw weg. Voor haar staat een dikke man tegen een jongetje van een jaar of 12 te schreeuwen dat hij oude mensen voor moet laten gaan.
Er vormt zich een kakelende slang van minstens 100 hongerige mensen. Ze hebben allen een wit bord in hun hand geklemd.
Binnen nog geen vijf minuten is het voedsel bijna geheel verdeeld over de 100 borden. Sommigen moeten hun bord met twee handen dragen in verband met het gewicht van de vreterijen. Ik zie een man naar zijn tafel lopen met een bord met daarop minimaal 2 dozijn oesters. Een andere man schreeuwt ordinair richting de keuken dat de gebakken aardappelen op zijn.
Ik ga staan en zie dat de Oosterse zalm op gruwelijke wijze geminimaliseerd is tot een graterig papje. Het verminkte dier lijkt kwaad uit zijn matte ogen te kijken.
Ik zie dat het keukenpersoneel vreselijk druk is met het weer opmaken van het buffet.
Een van mijn tafelgenoten vraagt of ik met haar meega om te trachten een bordje voedsel te bemachtigen. Net voordat ik opsta herhaalt zich het eerdergenoemde tafereel. Tientallen schreeuwende mensen, waarvan sommigen nu meerdere borden meenemen, verdringen zich naar het buffet. Een klein meisje struikelt en begint te huilen. Een vrouw op leeftijd met een bloemetjesjurk schopt met haar grijze stompe ouwe wijvenschoenen het gevallen meisje opzij en pakt een plaatsje winst in de rij. Terwijl de hongerigen hun borden volproppen, zie ik halverwege de rij de man die zich in de eerste ronde bijna alle oesters toe-eigende, nu met een bord met daarop minstens drie biefstukken en een flinke berg sateetjes.
Als ik eindelijk aan de beurt ben, ligt er nog één Duits broodje. Ik pak het en geef het aan mijn collega. Ze zegt dat dat niet hoeft, maar ze neemt het wel aan. Het beleg is op. Ineens sta ik oog in oog met de Oosterse zalm. Althans: met wat daar van over is. Een gehavende graat van minstens 40 centimeter met de kop er een beetje geknakt nog aan vast. Ik peuter met mijn wijsvinger wat van het rossige visvlees achter de kieuwen vandaan en stop dat meteen in mijn mond.
Ik zie dat de man van de oesters, de biefstukken en sateetjes mij hoofdschuddend aankijkt. Hij wijst, terwijl hij met zijn mond half open het vlees zit te kauwen, demonstratief naar zijn bestek.

In een vierkant bakje liggen drie stukjes oranje meloen. Ik pak ze en leg ze op mijn bordje. Ik pak een spuitbus met slagroom en spuit mijn bordje er mee vol.
Een man met een enorme dikke nek en een vreselijk lelijk houthakkershemd roept al schransend van een bord waarop een berg aardappelsalade of iets dergelijks ligt naar mij: “Eh: je kunt nu wel al met je toetje bezig zijn, maar die slagroom hoeft niet op. Er zijn nog meer mensen hoor!”
Ik loop naar de man toe en gooi het bordje met de stukjes meloen met slagroom op zijn tafel.
“Lul!”, schreeuw ik naar hem. Zijn tafelgenote blaft naar mij: “Nee! U bent zélf een lul! Een gulzige lul! Wij zijn nog maar net met het hoofdgerecht bezig en u begint al aan het toetje!”
Ik hoor een meisje klagend schreeuwen: “Mamma: de slagroom is op!”. Tientallen ogen priemen in mijn rug. Ik loop naar het tafeltje waar mijn collega’s zitten en zeg ze dat ik weg moet omdat ik last van mijn maag heb.
Ik loop langs een balie en een keurige jongeman vraagt mij of het eten gesmaakt heeft.
Ik knik en wens hem een fijne avond.
Als ik net bij de draaideur ben hoor ik de jongeman mompelen: “Lul.”

Robber

Meer lezen over stad

REACTIES

Schrijf je in voor onze nieuwsbrief!