Uit en thuis

Maandag 9 november 2015

Door Judith Velthuizen

© Pedro Musch Velthuizen

Sinds een paar weken volg ik prozalessen aan de Schrijversvakschool in Amsterdam. Heerlijk vind ik het om even te ontsnappen aan de traagheid van de Veluwe en me onder te dompelen in het gewoel van de grote stad. Aangezien de cursus wordt gegeven in hartje centrum leek het zelfs mij, verstokte autorijder, een goed idee om de trein te nemen. Voor de gelegenheid had ik een heuse OV-chipkaart aangeschaft, met foto en dalurenabonnement. Op de foto drink ik duidelijk zichtbaar een glas wijn. De NS vond dat prima. Ze dachten waarschijnlijk dat het de reden was van mijn plotselinge bekering tot de trein.

Omdat ik weinig talent heb voor aardse zaken, greep ik bij het eerste gebruik van mijn OV-chip op station Apeldoorn een vriendelijke NS-medewerker in zijn kraag. Gewoon, voor alle zekerheid. Hij verrichtte de benodigde handelingen snel en doeltreffend, bracht me naar de incheckpaal en daarna zelfs naar het perron. ‘Er is een spoorwisseling mevrouw, ik loop wel even met u mee. ’Nou graag’, piepte ik dankbaar. Onder zijn deskundige begeleiding liep ik zonder problemen naar de juiste trein.

Dat het ook anders kon, merkte ik bij aankomst in Amsterdam. Beleefd vroeg ik aan een der hoofdstedelijke tramchauffeurs of zijn tram toevallig stopte bij winkelcentrum Magna Plaza, door mij per abuis uitgesproken als ‘Manja Plaza’. Hij keek me aan alsof hij water zag branden. ‘Daar heb ik nog nooit van gehoord,’ bromde hij chagrijnig. Ik keek hem ongelovig aan; bij mijn weten was het een zeer bekend winkelcentrum middenin de stad. Toen ik aanstalten maakte om de tram weer te verlaten, riep hij me geïrriteerd achterna: ‘of bedoelde u Magggna Plaza, dat ken ik wel.’ Hij sprak de ‘g’ met grote nadruk uit. Bijna wilde ik antwoorden dat ik daar nog nooit van gehoord had, maar mijn luiheid won het van mijn trots en met opgeheven hoofd zocht ik een plekje in de tram.

Inmiddels ben ik immuun geworden voor het gegrauw en gesnauw van de Amsterdamse tram- en buschauffeurs. Dat ik de weg nooit meer hoef te vragen, helpt natuurlijk ook. Helaas moeten onwetende toeristen het nog altijd ontgelden. Verbijsterd zag ik vorige week hoe de buitenspiegel van een stadsbus snoeihard het hoofd van een piepjonge Amerikaanse vakantieganger beukte. Die keurig op de stoep liep, voor alle duidelijkheid. De klap was hoorbaar aan de overkant van de straat. Dat de chauffeur niets gemerkt heeft, is net zo waarschijnlijk als sneeuw in augustus, maar de beste man presteerde het om door te rijden. Terwijl de jongen in elkaar kromp van pijn en ellende, werd ik overvallen door een diepe, plaatsvervangende schaamte.

In de trein terug naar huis hoorde ik hoe een conducteur met duidelijk hoorbare oosterse tongval, deed alsof hij de piloot van een Boeing 747 was: ‘Goedenavond dames en heren, wij naderen station Apeldoorn. Wij hopen dat u een plezierige reis met ons heeft gehad. Namens de machinist bedank ik u hartelijk voor het vertrouwen in de NS. Wij zien u binnenkort graag terug en wensen u voor nu een bijzonder fijne avond en wel thuis.’

Ik glimlachte vertederd. Zo kon het ook. Misschien heeft provinciale saaiheid toch een aantal voordelen.

 

Deze column is ook te lezen op mijn blog www.allemensen.eu

Meer lezen over stad

REACTIES

Schrijf je in voor onze nieuwsbrief!