In Beeld: De roman die Judith móest schrijven
Door David Levie
Judith Wermenbol-Fanto uit Apeldoorn houdt zondag 22 september in ACEC een lezing over haar debuutroman Viktor. Ze leest voor uit eigen werk en wordt vervolgens geïnterviewd door haar stadsgenoot Martijn van Duivenboden. Een literaire middag dus in het kader van de Vredesweek die in het teken staat van het thema ‘Vrede verbindt over grenzen.’
In het boek is de belangrijkste rol weggelegd voor de flamboyante Viktor Rosenbaum, de broer van haar grootvader. We maken kennis met een begaafde en kleurrijke Joodse familie in het Wenen van het interbellum dat abrupt eindigt met de inlijving van Oostenrijk (1938) door de nazi’s.
In 5 delen – Fanto maakt een vergelijking met een symfonie van Gustav Mahler – beschrijft ze de invloed van grote, Europese gebeurtenissen die van een onuitwisbare invloed zullen zijn op de wendingen in een familiegeschiedenis. Van die familie maakt ook de jonge Geertje deel uit. Zij groeit op in een gezin vol raadsels en een onverwerkt verleden. Haar overgrootmoeder, opa Felix (de broer van Viktor) en oma Trude zijn Wenen ontvlucht en weten met katholieke steun in België uit de handen van de bezetter te blijven. Na de oorlog vindt grootvader Felix werkt als hoogleraar filosofie in Nederland. Over Viktor reppen ze met geen woord meer.
Felix en Trude hebben zich aan het eind van de jaren dertig laten dopen. Niet zoals Mahler om den brode. De componist begeerde de baan van directeur van de Weense opera, de hoogste muzikale post van dit continent, een functie die in het antisemitische Oostenrijk van toen alleen voor een katholiek was weggelegd. Mahler heeft zich in 1897 tot het katholicisme bekeerd en zich laten dopen. Felix en Trude daarentegen wilden het vege lijf redden en meenden ook in Wenen veilig te zijn onder het dak van de Kerk van Rome. Een misvatting, want bij de nazi’s speelde ”ras” een veel belangrijkere rol dan religie.
,,Toch hebben ze na hun vlucht in de oorlogsjaren aan die bekering hun leven danken”, meent Judith Wermenbol-Fanto. Dat het boek sterk autobiografische trekken vertoont moge daardoor duidelijk zijn. Geertje is Judith en Judith is Geertje. Maar niet alles klopt met de feiten al liggen ze nergens ver uit elkaar. De auteur creëert in haar roman zo háár werkelijkheid.
Geertje is een afgeleide van Getrude, de ware naam van de oma van de auteur, een veilige naam ook in de ogen van haar moeder, die alles wat ook maar enigszins naar Joods rook in de geest van haar ouders als (levens)bedreigend ervoer. Ze trouwde dan ook met een niet-Jood. ,,Toch was alles na de oorlog thuis Joods, zowel bij mijn moeder als bij mijn grootouders”, zegt Judith nu. ,,Met dit verschil dat het niet Jóóds mocht zijn. Lastig uit te leggen, maar zo was het wel.”
De belangstelling voor het jodendom van Judith en haar zus Anne kwam dan ook niet uit de lucht vallen. ,,Ik heb altijd geweten dat ik een Joodse vrouw ben. Volgens mijn moeder had dat Joods-zijn haar en de familie niet veel goeds gebracht. Mijn moeder gaf mij dan ook de naam Geertje, ik had licht haar en groene ogen. Om mijn moeder geen pijn te doen ben ik lang een brave dochter gebleven, maar zodra ik ging studeren ben ik mijn eigen weg gegaan. Die heeft uiteindelijk geleid naar de orthodoxie. In Nijmegen bestond geen liberale, Joodse gemeente. Het rare is dat mijn moeder met mij is meegegaan naar de rabbijn toen ik lid van de Joodse Gemeente wilde worden.”
Net zoals de meesten die tot het jodendom willen overgaan werd ze door de rabbijn, een Amerikaan van origine, in eerste instantie afgewezen. ,,De naam van de Joodse gemeente waarvan mijn grootouders in Wenen lid waren geweest zei hem niets. Maar toen hij wat later vernam dat mijn overgrootmoederis begraven op de Joodse begraafplaats in Nijmegen veranderde die houding. De vrouwelijke lijn bepaalt in het jodendom of je Joods bent of niet. Vervolgens ging het allemaal heel snel.”
Judith leeft niet orthodox. ,,Nee, maar dat doen heel veel Joden die lid zijn van een orthodoxe gemeente niet. Religie heeft ook nooit zo’n grote rol in mijn leven gespeeld. Maar ik ga wel met regelmaat naar de synagoge en je zult in mijn huis geen varkensvlees aantreffen en ook de sjabbes (sabbatavond, d.l.) wordt thuis gevierd, ook al is de sabbat voor mij geen rustdag. Ik doe wel aan Joodse meditaties en ik zing Jiddische liedjes. Ik leef zoals zoveel Joden leven en hanteer zeg maar de Hebrew style. Mijn man en ik hebben drie kinderen, die allen Joods zijn opgevoed. En ik heb toen ik uitkwam mijn naam veranderd. Ik ben geen Geertje en ik ben eigenlijk nooit een Geertje geweest. Ik ben Judith, ik heb Joodse voorouders van moederskant en ik voel me en ik ben een Jodin.”
Ze vertelt over haar zoon die in Apeldoorn naar school gaat en steevast een keppeltje (hoofdbedekking) in zijn zak heeft zonder het ooit te gebruiken. Over haar man met wie ze al 25 jaar is getrouwd en die haar als niet-Jood heeft gestimuleerd om haar eigen weg te gaan, ook in de opvoeding van de kinderen. ,,Daarnaast heeft hij ook veel kennis van het jodendom opgedaan.”
Ze is kort, maar krachtig als haar naar haar motivatie om de wereld met een boek te verblijden wordt gevraagd. ,,Omdat het moest. Ik móest dit boek schrijven. Omdat ik nooit de vragen heb durven stellen die ik misschien wél had moet stellen. Over de bekering van mijn grootouders, over mijn moeder die altijd katholiek is gebleven. Ze voelt zich overigens ook thuis in protestantse kringen. Ik ging daar als kind en als jonge vrouw heel voorzichtig mee om. Wilde niemand kwetsen. Ik heb er vijf jaar over gedaan om dit boek te schrijven. Met een belangrijke plek voor mijn mysterieuze oudoom die door de familie werd doodgezwegen. Hoe dat zat? Nee, ik ga niet alles verklappen, dan zul je toch het boek moeten lezen.”
Een boek dat in maart 2020 verschijnt. Een tip van de sluier licht ze straks tijdens haar lezing op. ,,Ik ben voor de lezing door mensen van de Vredesweek in Apeldoorn gevraagd. Ik vind het ook leuk dat ik door Martijn van Duivenboden wordt geïnterviewd. Hij is in Apeldoorn lange tijd uit beeld geweest. En na afloop is er gelegenheid tot het stellen van vragen.”
Nog 1 vraag. Die over de nu zo gevierde componist Gustav Mahler, die ooit in Leiden een bijzondere ontmoeting had met die andere Weense misschien nog wel beroemdere Jood: Sigmund Freud. Mahler stierf op de dag waarop Judth’s grootmoeder in Wenen werd geboren. Een Jood die zich net als haar grootouders bekeerde.
Wat is Mahler’s rol in het boek? Judith houdt zich op de vlakte. Wellicht spreekt haar antwoord boekdelen. ,,Er zijn overeenkomsten. Ook Mahler is in Wenen verguisd. In Nederland was hij echter razend populair. Nederland was voor hem zoiets als een warm bad. Mahler heeft op een gegeven moment een andere jas aangetrokken. Voor hem denk ik niet zo’n groot probleem. Hij wilde immers iets bereiken wat zonder die stap voor hem niet zou zijn weggelegd. Hij had bovendien zoals zovelen in Wenen een universeel godsbesef. Maar toch heeft hij die bekering altijd betreurd.”
De lezing in ACEC begint op 22 september om 15.30 uur, de inloop is vanaf 15 uur. De toegang is gratis.
REACTIES